Belanghebbende, X, en B hebben sinds 1978 een affectieve relatie. In 2004 sluiten zij een samenlevingsovereenkomst. B koopt op 1 maart 2012 het recht van erfpacht op een woning. In 2017 gaan X en B uit elkaar en sluiten daarbij een convenant. Op grond van dit convenant wordt het recht van erfpacht op de woning aan X toebedeeld. X is van mening dat voor deze verkrijging geen overdrachtsbelasting is verschuldigd, omdat de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel g WBR van toepassing is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen gemeenschap bestaat tussen X en B en dat de vrijstelling overdrachtsbelasting dan niet van toepassing is. Op grond van de vrijstellingsbepaling moet, om in aanmerking te komen voor de vrijstelling, een gemeenschap bestaan tussen de oorspronkelijke gezamenlijke verkrijgers. De gemeenschap moet dus zijn ontstaan door een gezamenlijke verkrijging. Aangezien B de woning in 2012 in zijn geheel heeft verkregen, kan niet worden gesproken van een gezamenlijke verkrijging. Dat de woning zou zijn verkregen uit gezamenlijk vermogen en dat de woning door gemaakte afspraken tot het gezamenlijk vermogen is gaan behoren, is dan niet van belang. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 20 januari