Hof Amsterdam oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat er sprake is van ‘niet voor verwezenlijking vatbare rechten'. E bv heeft namelijk steeds de verschuldigde rente betaald.

F bv hield tot 2003 de aandelen in belanghebbende, X bv. In 2009 houdt F bv nog één prioriteitsaandeel in X bv. X bv vormt, onder andere met haar dochtermaatschappijen D bv en E bv, een f.e. voor de VPB. F bv heeft een vordering op E bv. Eind 2009 komen E bv en F bv overeen dat F bv, gezien de slechte financiële situatie bij E bv, tegen betaling van € 100.000, het restant van de vordering op E bv kwijtscheldt. X bv claimt de kwijtscheldingsvrijstelling voor de kwijtscheldingswinst. De inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten in de zin van art. 3.13 Wet IB 2001. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv niet aan haar bewijslast heeft voldaan dat er sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. De rechtbank acht hierbij onder andere van belang dat E bv steeds aan haar renteverplichtingen heeft voldaan. Verder merkt de rechtbank op dat er ten tijde van de kwijtschelding geen sprake was van enige aanwijzing die op een faillissement duidde of een situatie dat E bv niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. De door X bv aangevoerde redenen zijn volgens de rechtbank van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat de vordering maar tot een bedrag van € 100.000 inbaar zou zijn. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Amsterdam oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat er sprake is van ‘niet voor verwezenlijking vatbare rechten'. Het hof overweegt hierbij dat E bv steeds de verschuldigde rente heeft betaald. Verder wijst het hof er op dat F bv in 2000 toestemde met achterstelling van de lening ten opzichte van een door de bank te verstrekken krediet. Ook merkt het hof op dat de bank zich niet heeft verzet tegen betaling van het bedrag van € 100.000. Ook gezien de gerealiseerde winsten en omzetten stond het volgens het hof niet vast dat F bv niet tot uitwinning van haar vordering in staat zou zijn geweest. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.13

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 23 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen