Belanghebbende, X bv, is eigenaar en gebruiker van een tankterminal voor het mengen van per schip aan- en afgevoerde minerale oliën. In geschil is of het leidingnetwerk en de laad- en losarmen bij de terminal aangemerkt moeten worden als werktuigen die onder de werktuigenvrijstelling vallen. Na verwijzing door de Hoge Raad (HR 27 januari 2012, nr. 10/04842, V-N 2011/47.20) oordeelt Hof Amsterdam in een tussenuitspraak dat binnen het complex van de tankterminal zowel het gehele leidingwerk als elke laad- en losarm in bouwkundig opzicht zelfstandigheid bezitten en derhalve op zichzelf zijn aan te merken als een gebouwd eigendom en derhalve niet delen in de vrijstelling (Hof Amsterdam 11 april 2013, nr. 12/00144, Belastingblad 2013/454). Het hof stelt X bv nog in de gelegenheid om bewijs te leveren met betrekking tot haar beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar verwerpt dit beroep in de einduitspraak (Hof Amsterdam 25 juli 2013, nr. 12/0144bis, Belastingblad 2013/455).
De Hoge Raad oordeelt dat de werktuigenvrijstelling niet van toepassing is op het leidingwerk en de laad- en losarmen. Het hof oordeelde dat deze onderdelen weliswaar werktuigen vormen, maar dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat deze onderdelen op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan overigens, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De hiertegen gerichte middelen falen. Ook de middelen van X bv, gericht tegen de beslissing van het hof over het gelijkheidsbeginsel, slagen niet (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken 2-1-e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 16 juni