X heeft op 25 september 2014 een eenmanszaak opgericht. Daarnaast heeft X op 11 december 2009 met haar zus een maatschap opgericht. Zowel de eenmanszaak als de maatschap staan bij de KvK geregistreerd als praktijk van psychotherapeuten, psychologen en pedagogen. Daarnaast heeft belanghebbende in 2017 en 2018 inkomsten uit dienstbetrekking en uitkeringen van het UWV genoten. In geschil is of de activiteiten kwalificeren als winst uit onderneming. Volgens de rechtbank staat vast dat de ondernemersactiviteiten van eiseres in de jaren 2014 tot en met 2018 nimmer tot een positief resultaat hebben geleid. De omzet is nihil tot minimaal. Nu sprake is van een structurele verliessituatie brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat X feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken op grond waarvan zij in de jaren 2017 en 2018, objectief bezien, positieve opbrengsten kon verwachten met de activiteiten. X slaagt hier niet in.
Hof Den Haag sluit zich aan bij de overweging van de rechtbank. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat geen sprake is van een bron van winst uit onderneming. Tevens geeft het hof aan dat de opname van X en haar zus in de FSV als zodanig geen rol heeft gespeeld bij de uitworp en correctie van de aangiften over 2017 en 2018.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2