De heer X krijgt een WOZ-beschikking van € 371.000 voor zijn in 1990 gebouwde tussenwoning. X bepleit in beroep een lagere waarde, waarop de heffingsambtenaar voorstelt de waarde te verlagen tot € 349.000. Een compromis blijft uit omdat partijen het niet eens kunnen worden over de proceskosten. Volgens X moet de waarde worden verlaagd tot € 339.000.
Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat partijen de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt. Zo is door de heffingsambtenaar geen taxatiematrix en/of taxatierapport overgelegd om de waarde van € 349.000 te onderbouwen. X heeft zijn standpunt niet onderbouwd met gegevens van identieke woningen. In goede justitie wordt de waarde vastgesteld op € 345.000. Het beroep van X is gegrond. De proceskostenvergoeding wordt – inclusief twee andere samenhangende zaken – vastgesteld op € 1572. Hiervan wordt € 524 toegerekend aan deze zaak.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Midden-Nederland
Editie: 15 september