Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de invorderingsrente pas verjaart als de betreffende aanslag in verband met verjaring niet meer invorderbaar is.
Aan X is in 2012 een aanslag erfbelasting opgelegd, die inmiddels voor € 868.116 onherroepelijk is (zie Hof ’s-Hertogenbosch 26 oktober 2017, 16/03389, V-N 2018/4.12). X had dit bedrag inmiddels al in twee delen betaald, € 125.000 in 2013 en in 2017 de rest. Volgens een e-mail uit augustus 2018 van de ontvanger is de verschuldigde invorderingsrente € 177.479. Het duurt echter nog tot mei 2020 voordat de formele beschikkingen worden vastgesteld. Na bezwaar is de rente alsnog verlaagd tot € 165.411. Volgens X is de invorderingsrente inmiddels (deels) verjaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de invorderingsrente pas verjaart als de betreffende aanslag in verband met verjaring niet meer invorderbaar is. De periode waarin uitstel van betaling is verleend, verlengt in ieder geval de verjaringstermijn. Door zolang te wachten met het vaststellen van de beschikkingen heeft de ontvanger de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Dit is echter al gecompenseerd door een royale bezwaarkostenvergoeding. Er kan in het midden blijven of rente moet worden vergoed over de teveel betaalde invorderingsrente. Hiertoe zal de ontvanger op verzoek namelijk eerst weer een nieuwe beschikking moeten nemen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 7 september