Belanghebbende, X, is in beroep en hoger beroep gegaan tegen diverse navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting die hem zijn opgelegd in het kader van het project bank zonder naam. In geschil is of de inspecteur zich voor een aantal stukken terecht beroept op geheimhouding (art. 8:42 Awb).
De geheimhoudingskamer van Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de geheimhoudingsplicht niet geldt voor de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit omdat a) bekendmaking van deze stukken (in ongeschoonde vorm) noodzakelijk is voor uitvoering van de belastingwet en de heffing van een rijksbelasting (zie art. 67 lid 1 AWR) en b) de geheimhoudingsplicht ingevolge art. 67 lid 2 onderdeel a van de AWR moet wijken voor andere wettelijke bepalingen, in dit geval art. 8:42 Awb. Verder oordeelt de geheimhoudingskamer dat de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek om geheimhouding een onjuist criterium heeft aangelegd. Niet beslissend is dat belanghebbende gegevens niet nodig heeft voor verdediging van zijn standpunt (HR 23 mei 2014, 12/01827, V-N 2014/26.6). Wel beslissend is of het belang bij geheimhouding door de inspecteur aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende: het in het kader van een eerlijk proces kennisnemen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm. Als gewichtige redenen voor geheimhouding zijn in dit geval niet aan te merken: het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden, het belang van ongehinderde opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten. Als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens van natuurlijke en niet-natuurlijke personen weegt in de onderhavige zaak het belang van de inspecteur bij geheimhouding wel zwaarder dan het belang van X.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:42
Algemene wet bestuursrecht 8:29
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67