X verricht binnen haar onderneming diverse (buiten)sportactiviteiten, waarbij onder andere ook werkzaamheden in de horeca horen die met deze activiteiten samenhangen. Bij het verrichten van de horeca-activiteiten bij een cliënt van X, raakt zij in 2014 betrokken bij een bedrijfsongeval. Naar aanleiding van dit ongeval kent de verzekeringsmaatschappij uiteindelijk een schadevergoeding toe van in totaal € 480.000 over de jaren 2015 - 2019. In geschil is of deze uitkering als winst uit onderneming in aanmerking moet worden genomen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een bedrag van € 388.135 is vergoed ter zake van verlies aan arbeidsvermogen. Van het restant is volgens de rechtbank uiteindelijk nog een bedrag van € 41.000 belast als winst uit onderneming.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de gehele vergoeding onbelast is. Voor de vergoeding van € 388.135, voor (blijvend) verlies van arbeidsvermogen, geldt dat X aannemelijk maakt dat sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. De activiteiten binnen haar onderneming zijn daardoor weggevallen terwijl deze activiteiten een wezenlijk onderdeel van haar onderneming vormden. Na het ongeluk is X weliswaar nog in dezelfde branche actief, maar de werkzaamheden die zij na het ongeval verricht zijn anders dan die van voor het ongeval. Voor de vergoeding van materiële schade van € 76.000 geldt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat deze in verband staat met een bron van inkomen. Het hof vermindert de aanslagen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 8 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag