Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een geïndividualiseerde IB-heffing, gelet op de ruime beoordelingsmarge van de wetgever op fiscaal gebied, niet in strijd is met het EVRM of het IVBPR. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X is gehuwd en vader van drie kinderen. Hij is de kostwinner van het gezin. In maart 2020 doet hij aangifte IB/PVV 2019 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.544. De inspecteur legt overeenkomstig de aangifte een aanslag op. X vindt dat hij en zijn echtgenote, in vergelijking met tweeverdieners met hetzelfde gezinsinkomen, onevenredig veel belasting betalen. In geschil is of de geïndividualiseerde heffing van IB een schending van het EVRM of het IVPBR vormt.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2022/44.1.2) oordeelt dat de wetgever om redenen van sociaaleconomische en emancipatoire aard heeft gekozen voor een geïndividualiseerde heffing van IB. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die de wetgever op fiscaal gebied toekomt, is die regeling niet in strijd met het EVRM of het IVBPR. In deze situatie is geen sprake van een individuele en buitensporige last door de geïndividualiseerde heffing. X' hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26