Belanghebbende, X, laat een gemachtigde rechtsmiddelen instellen tegen een WOZ-beschikking 2013 van de gemeente Rotterdam. Rechtbank Rotterdam verlaagt de WOZ-waarde en kent een proceskostenvergoeding toe van € 302,50 voor deskundigenbijstand en € 490 voor rechtsbijstand. Bij de berekening van de vergoeding voor rechtsbijstand heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de onderhavige zaak samenhangt met twee andere beroepszaken. De heffingsambtenaar stelt in hoger beroep dat er sprake is van meer samenhangende zaken.
Hof Den Haag verwerpt het standpunt van de heffingsambtenaar dat het begrip samenhangende zaken mede omvat zaken waarin bezwaarschriften (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend, door de heffingsambtenaar (nagenoeg) gelijktijdig zijn afgedaan hoewel de beroepen niet (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld. Deze stelling faalt reeds gelet op de bewoordingen van art. 3 lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Relevant is of de beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door het bestuursorgaan of de bestuursrechter zijn behandeld. Overigens zullen de kosten ingeval van niet (nagenoeg) gelijktijdige behandeling ook daadwerkelijk verschillen. Volledigheidshalve merkt het hof op dat de heffingsambtenaar te allen tijde kan verzoeken om een (nagenoeg) gelijktijdige behandeling van zaken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de onderhavige zaak en de zaken met de kenmerken ROT 14/1182 en ROT 14/1163 samenhangend zijn. Het hof verwerpt ook de overige grieven van de heffingsambtenaar tegen de proceskostenvergoeding. Het principale hoger beroep is ongegrond. Het incidentele hoger beroep van X is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Besluit proceskosten bestuursrecht 3-2