Belanghebbenden zijn na het overlijden van hun moeder in 2014 eigenaren geworden van drie woningen in de gemeente Leidschendam-Voorburg. De gemeente legt voor de woningen WOZ-beschikkingen op aan "De erven van [X]". Namens belanghebbenden maakt een gemachtigde bezwaar tegen deze WOZ-beschikkingen. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. De gemachtigde stelt beroep in, maar ook dat beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Hof Den Haag oordeelt dat de gemachtigde zowel in bezwaar als in beroep en hoger beroep bevoegd was om als gemachtigde van belanghebbenden op te treden. Voor de bezwaarfase overweegt het hof dat de WOZ-beschikking was gericht aan belanghebbenden. Belanghebbenden beschikten op grond van deze WOZ-beschikkingen over een rechtsingang. Van een prematuur bezwaarschrift (tegen een nog af te geven WOZ-beschikking) is in dit geval geen sprake. De vergelijking met HR 21 juni 2013, nr. 12/03229, V-N 2013/38.7 gaat in dit opzicht mank. Het hof verklaart het hoger beroep van belanghebbenden gegrond en stelt de WOZ-waarden vast op door partijen overeengekomen waarden.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 2:1
Burgerlijk Wetboek Boek 3 3:60