Belanghebbende, X, maakt per brief, verzonden per post en per e-mail, bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. In het bezwaarschrift, dat niet gemotiveerd is, verzoekt X aan de heffingsambtenaar om de stukken toe te zenden. Per e-mail voldoet de heffingsambtenaar aan dat verzoek. X wordt in die e-mail in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Een maand later volgt een eveneens per e-mail verstuurd rappel. X reageert daar niet op. In de uitspraak op bezwaar verklaart de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van de gronden.
De Hoge Raad oordeelt dat een bestuursorgaan geen expliciete toestemming nodig heeft om berichten elektronisch te versturen. Het is namelijk ook mogelijk dat uit gedragingen van een belanghebbende volgt dat deze elektronisch bereikbaar is in de zin van art. 2:14 Awb. Het hof heeft aan zijn oordeel dat X kenbaar heeft gemaakt dat hij elektronisch bereikbaar is, ten grondslag gelegd dat de gemachtigde van X zelf per e-mail bezwaar heeft gemaakt en het e-mailadres regelmatig gebruikt in communicatie met de gemeente. Het hof heeft daarbij kennelijk van belang geacht dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand aan X verleende, dat de verzending van het bezwaarschrift per e-mail in dat kader plaatsvond en dat het bestuursorgaan zich ervan heeft vergewist dat het van het e-mailadres kon uitgaan. Mede in aanmerking genomen dat het per e-mail verzonden bezwaarschrift de heffingsambtenaar heeft bereikt, geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Algemene wet bestuursrecht 2:14