X is eigenaar van een supermarktpand in de gemeente Groningen. Hij bepleit verlaging van de WOZ-waarde 2011 van € 1.272.000 naar € 958.944.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de gemeente Groningen de waardering van het supermarktpand ten onrechte baseert op een huurwaarde die substantieel hoger ligt dan het eigen huurcijfer. X heeft het pand eind 2007 in verhuurde staat gekocht. Destijds bedroeg de huur € 82.345. Die is geïndexeerd naar de peildatum € 85.620. In 2011 is een nieuwe huurovereenkomst gesloten voor € 93.000. De heffingsambtenaar stelt dat deze huurprijzen niet marktconform zijn, maar heeft deze stelling volgens het hof niet aannemelijk gemaakt. Daarmee heeft de heffingsambtenaar ook de vastgestelde WOZ-waarde niet aannemelijk gemaakt. Het hof verwerpt echter ook de berekening van X die de naar de peildatum geïndexeerde jaarhuur vermenigvuldigt met de door de heffingsambtenaar gehanteerde kapitalisatiefactor. Het hof overweegt dat de waarde als zodanig bepalend is voor de Wet WOZ, en niet de resultante van de elementen daarvan. Er kan, aldus het hof, dan ook niet voetstoots worden uitgegaan van het product van de door de heffingsambtenaar genomen kapitalisatiefactor en het eigen huurcijfer. Beide elementen vormen immers communicerende vaten om te komen tot de juiste waarde, nu de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor heeft berekend op basis van de verhouding tussen de huurwaarde en de koopsom. Het hof stelt de waarde zelf vast op € 1.175.000.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 2 september