Hof Den Haag oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden door X, de verhuurder en de andere huurders in het complex niet te horen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Belanghebbende, X, is huurder van een bedrijfsruimte gevestigd op de begane grond van een appartementencomplex. X is het niet eens met de WOZ-waarde 2020 (vastgesteld op € 39.000). De verhuurder van de bedrijfsruimte is als derde-belanghebbende betrokken in deze procedure.

Hof Den Haag (V-N Vandaag 2022/2038) oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden door X, de verhuurder en de andere huurders in het complex niet te horen. X heeft in bezwaar niet verzocht om een hoorzitting, de derde-belanghebbende heeft zich niet beroepen op schending van de hoorplicht en de andere huurders in het gebouw zijn geen belanghebbende in deze hoger beroepsprocedure. Het hof oordeelt verder dat de heffingsambtenaar op basis van de eigen jaarhuur die X betaalt de waarde aannemelijk heeft gemaakt. Het hof verwerpt het beroep van X op het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De heffingsambtenaar heeft voldoende toegelicht dat de groep ondernemers die geen OZB-aanslag krijgt niet vergelijkbaar is omdat de door hen gehuurde ruimte niet kwalificeert als een WOZ-object. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Wet waardering onroerende zaken 17

Wet waardering onroerende zaken 16

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 10 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

127

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen