Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk maakt dat hij bij het bepalen van de WOZ-waarde van een drietal bedrijfsobjecten rekening heeft gehouden met de verhuurde staat van de vergelijkingsobjecten.

Belanghebbende, X, is eigenaar van drie kantoorruimtes gelegen in een kantorencomplex in de gemeente Veldhoven. In geschil is de WOZ-waarde 2014 van deze onroerende zaken. De gemeente verdedigt waarden van € 360.000, € 360.000 en € 357.000.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk maakt dat hij bij het bepalen van de WOZ-waarde van een drietal bedrijfsobjecten rekening heeft gehouden met de verhuurde staat van de vergelijkingsobjecten. Ook ter zitting heeft de heffingsambtenaar onvoldoende toegelicht in hoeverre rekening is gehouden met de verhuurde staat en met de eventuele beïnvloeding van de prijsvorming door bestaande huurcontracten (vgl. HR 25 april 2014, nr. 13/04068, V-N 2014/22.19). De rechtbank schuift ook de taxatie van X terzijde omdat daarin de kapitalisatiefactor ten onrechte ‘bottom-up' wordt berekend. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en stelt de WOZ-waarden in goede justitie vast op € 335.000, € 335.000 en € 332.000. De verwevenheid van de rechtsbijstandverlener en de taxateur staat niet in de weg aan vergoeding van de taxatiekosten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 14 januari

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen