Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de bewijslast dat een recreatiewoning een gemeubileerde woning is voor de heffing van forensenbelasting niet bij gemeenten ligt. Als de eigenaar van een recreatiewoning meent dat deze woning geen gemeubileerde woning is, dan rust bij hem de bewijslast om dit aannemelijk te maken.

X is eigenaar van een recreatiewoning in een Zeeuwse gemeente zonder in die gemeente hoofdverblijf te houden. In geschil zijn de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2018 en 2019. X stelt dat de aanslagen onterecht zijn omdat de heffingsambtenaar niet heeft bewezen dat sprake is van een gemeubileerde woning en dus niet aan het belastbare feit voor de forensenbelasting is voldaan.

Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de bewijslast dat een recreatiewoning een gemeubileerde woning is voor de heffing van forensenbelasting niet bij gemeenten ligt. Als de eigenaar van een recreatiewoning meent dat deze woning geen gemeubileerde woning is, dan rust bij hem de bewijslast om dit aannemelijk te maken (Hof ’s-Gravenhage 22 augustus 2000, ECLI:NL:GHSGR:2000:AS2525, Belastingblad 2001/348). X is niet in haar bewijslast geslaagd. Zij heeft op de zitting de mogelijkheid geopperd dat de woning iets anders zou kunnen zijn dan een gemeubileerde woning, zoals een atelier of opslagruimte, maar deze stelling heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond en handhaaft de aanslag forensenbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 223

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Editie: 1 oktober

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen