Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag, stellende dat er geen sprake was van parkeren, maar van het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Omdat de parkeercontroleur tijdens de controle geen activiteit bij de auto heeft waargenomen, verklaart de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond zonder X te horen.
Hof Amsterdam oordeelt dat het de heffingsambtenaar niet vrijstond om aan het hoorverzoek van X voorbij te gaan. Partijen verschilden immers van mening, zowel over de feiten als over de aan de feiten te verbinden rechtsgevolgen. Een bezwaarfase vormt bij uitstek voor X de gelegenheid om bewijs te leveren van en een toelichting te geven op de door hem gestelde feiten en omstandigheden. Voor de heffingsambtenaar vormt deze fase de gelegenheid om een nader onderzoek naar de relevante feiten in te stellen en om zijn primaire besluit toe te lichten. Nu uit het bezwaarschrift zelf niet reeds aanstonds bleek dat de door de gemachtigde gestelde feiten en omstandigheden zich niet hadden voorgedaan en/of dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond waren en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie, was het bezwaarschrift niet onmiskenbaar ongegrond. In dit kader is niet relevant of de rechter uiteindelijk tot de conclusie zal komen dat aannemelijk is dat de feiten en omstandigheden geweest zijn zoals de heffingsambtenaar die beschreven heeft. Het hof verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 8 november