Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat belanghebbende niet als btw-ondernemer is opgetreden en derhalve  geen recht op aftrek van voorbelasting heeft.

Belanghebbende (gemeente X) heeft in 2004-2005 op een haar toebehorend terrein nieuwbouw gepleegd voor school A. Medio 2005 verkoopt belanghebbende het terrein en het gebouw aan A. Belanghebbende heeft de door haar betaalde btw ter zake van de nieuwbouw in aftrek gebracht. De inspecteur legt ter zake van de in aftrek gebrachte btw naheffingsaanslagen op. Volgens de inspecteur heeft de gemeente de onroerende zaak namelijk niet aan het bevoegde gezag geleverd in de zin van art. 3, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968, en heeft belanghebbende niet als (btw)ondernemer gehandeld.

Rechtbank 's-Gravenhage stelt dat de verkoopovereenkomst zinledig is. Volgens de rechtbank vloeit de overdracht van de onroerende zaak namelijk voort uit art. 103, tweede lid, Wet op het primair onderwijs (WPO). Belanghebbende is dan ook, zonder de koopovereenkomst van medio 2005, verplicht om de onroerende zaak aan A over te dragen. Aangezien de overgang van de onroerende zaak niet is gebaseerd op een overeenkomst, maar op een wettelijke bepaling, is er geen sprake van een levering in de zin van art. 3, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968. Verder oordeelt de rechtbank nog dat belanghebbende niet als btw-ondernemer is opgetreden en dat zij derhalve geen recht heeft op aftrek van voorbelasting.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage

Editie: 13 september

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen