X heeft het recht van erfpacht van een gemeubileerde woning in de gemeente Ommen, zonder in deze gemeente hoofdverblijf te houden. X is het niet eens met de aanslag forensenbelasting van € 1.620 die de gemeente hem heeft opgelegd, omdat voor vergelijkbare woningen die zijn gelegen op een recreatiepark (recreatiesamenstel) veel lagere tarieven gelden.
De Hoge Raad oordeelt – anders dan Hof Arnhem-Leeuwarden en de A-G – dat de gemeente Ommen bij de heffing van forensenbelasting onderscheid mag maken tussen verschillende soorten woningen, namelijk woningen die wel en woningen die niet onderdeel uitmaken van een zogeheten recreatiesamenstel. Voor de eerste groep gold een verlaagd (vast) tarief van € 225 en voor de tweede groep een tarief afhankelijk van de WOZ-waarde, met een minimum van € 755. De gemeente is uitgegaan van de ervaringsregel dat de eerste groep woningen - anders dan de tweede groep - een aanmerkelijk lagere waarde heeft dan € 60.000. Bij de (exceptieve) toetsing van het onderscheid moet worden onderzocht of de gemeentelijke wetgever in redelijkheid van deze ervaringsregel mocht uitgaan (I) en zo ja, of in deze ervaringsregel de benodigde steun kan worden gevonden voor het gemaakte onderscheid (II). Het argument van X dat enkele op een recreatiesamenstel gelegen woningen te koop worden aangeboden voor meer dan € 60.000, doet geen afbreuk aan de redelijkheid van de ervaringsregel. De redelijkheid van zo'n uitgangspunt valt of staat namelijk niet bij wat achteraf komt vast te staan over de volledige feitelijke juistheid ervan. De tweede vraag moet eveneens bevestigend worden beantwoord. In deze ervaringsregel komt namelijk tot uitdrukking dat de groepen woningen feitelijk niet gelijk zijn. De gemeente mocht dus onderscheid maken in het tarief. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van B&W gegrond, vernietigt de uitspraak van het hof en bevestigt de uitspraak van de rechtbank waarin de aanslag in stand werd gelaten.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 juni