X is eigenaar van 3 woningen. De gemeente Rotterdam heeft de waarden naar waardepeildatum 1 januari 2008 vastgesteld op € 110.000,-, € 106.000,- en € 104.000,-. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, en de WOZ-waarden verlaagd tot € 56.000,-, € 31.000,- en € 47.000,-. X komt in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage (MK III, 15 februari 2012, BK-11/00145 t/m BK-11/00147) oordeelt dat de nader vastgestelde waarden niet te hoog zijn. Het hof verwerpt de stelling van X dat de waarde moet worden vastgesteld op de grondwaarde, omdat sprake is van verhuur aan derden tegen een marktconforme prijs. Het hof verwerpt ook het standpunt van X dat de subsidies, die worden verkregen voor het achterstallig onderhoud, moeten worden afgetrokken. Dergelijke subsidies blijven buiten beschouwing, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juni 2002, nr. 36 868, BNB 2002/285 heeft geoordeeld. De verwijzing van X naar de verkoop van (complexen van) woningen voor een symbolische prijs mist doel. Uit de overgelegde stukken komt het beleid naar voren dat dit geschiedt in het belang van de volkshuisvesting en niet is gericht op het behalen van een maximale verkoopopbrengst. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 januari