Hof Amsterdam oordeelt dat gemeente X met haar reclameactiviteiten een materiële onderneming drijft. Bij de beoordeling van het ondernemerschap van X moet de reclameactiviteit zelfstandig worden getoetst aan de criteria voor het ondernemerschap en niet tezamen met de activiteiten betreffende ‘het beheer van de openbare ruimte’.
Gemeente X sluit reclamecontracten met reclame-exploitanten die in de openbare ruimte reclame maken. In 2016 heeft X meerdere reclamecontracten met (diverse) reclame-exploitanten in beheer, die voor langere tijd zijn gesloten. De privaatrechtelijke overeenkomsten hebben betrekking op billboards, mupi’s, abri’s, reclamemasten, driehoeksborden, frames en lichtbakken (de reclameobjecten). De inspecteur is van mening dat X met haar reclameactiviteiten een materiële onderneming drijft. Hij legt daarom een VPB-aanslag 2016 op naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 20 mln. X is het hier niet mee eens en stelt dat zij geen onderneming drijft en dat de overheidstakenvrijstelling geldt voor haar activiteiten.
Hof Amsterdam oordeelt dat gemeente X met haar reclameactiviteiten een materiële onderneming drijft. Bij de beoordeling van het ondernemerschap van X moet de reclameactiviteit volgens het hof zelfstandig worden getoetst aan de criteria voor het ondernemerschap en niet tezamen met de activiteiten betreffende ‘het beheer van de openbare ruimte’. Het hof wijst daarbij op de wetsgeschiedenis, waaruit volgt dat elke afzonderlijke activiteit moet worden getoetst aan de criteria voor het ondernemerschap om te beoordelen of met een activiteit een onderneming wordt gedreven. Daarnaast verwijst het hof nog naar de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van advocaat-generaal Wattel van 14 juni 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:695, 23/04807, ECLI:NL:PHR:2024:631, V-N 2024/35.24.6, 24/00124, ECLI:NL:PHR:2024:658, V-N 2024/35.8 en 23/04802, ECLI:NL:PHR:2024:707, V-N 2024/35.7). Het hof stelt vervolgens vast dat aan de ondernemerscriteria (duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, deelname aan economisch verkeer, en winstoogmerk met redelijkerwijs te verwachten) wordt voldaan en dat geen sprake is van normaal vermogensbeheer, zoals X stelt. Ook het beroep van X op de overheidstakenvrijstelling wordt verworpen. De reclameactiviteiten vormen geen overheidstaak als bedoeld in de zin van de overheidstakenvrijstelling, omdat de activiteiten geen invulling geven aan een taak die bij (Grond)wet aan X is opgelegd in haar hoedanigheid als overheidslichaam. Verder is het aannemelijk dat X met haar reclameactiviteiten in de strijd om (schaarse) reclamebudgetten in concurrentie treedt als bedoeld in art. 8e lid 1 onderdeel b Wet VPB 1969. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8e
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Editie: 5 maart
Informatiesoort: VN Vandaag