Belanghebbende, X, is een ondernemer voor de btw. Aan hem is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter zake van parkeren aan de straat. X is van mening dat de gemeente btw in rekening had moeten brengen en verzoekt de heffingsambtenaar een factuur uit te reiken als bedoeld in de artikel 34c e.v. Wet OB 1968.
Advocaat-generaal Ettema is van mening dat gemeenten bij het aanbieden van straatparkeren kwalificeren als btw-ondernemer. Anders dan het hof concludeert de A-G dat gemeenten met het straatparkeren in concurrentie treden met particuliere marktdeelnemers. De A-G adviseert de Hoge Raad om de gemeente te wijzen op haar verplichting X een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur uit te reiken. Als maatstaf van heffing voor de btw geldt niet het gehele bedrag van de naheffingsaanslag van € 57,60 (zoals de rechtbank heeft geoordeeld), maar enkel de vergoeding voor het straatparkeren van € 1,60. Het voorgaande neemt niet weg dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan X is opgelegd en zijn cassatieberoep volgens de A-G ongegrond is. Ook het cassatieberoep van B. en W. faalt. B. en W. stellen ten onrechte dat X geen beroep had bij zijn hoger beroep.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 8 september