Belanghebbende exploiteert een markthandel in vis. In de jaren 2009 tot en met 2014 doet belanghebbende in de regel nihilaangiften. De inspecteur heeft op basis van een schatting naheffingsaanslagen BTW opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2014, verhoogd met 25% boete en heffingsrente of belastingrente. Niet in geschil is dat belanghebbende omzet heeft gehaald en per saldo BTW is verschuldigd. In feite is alleen de discussie wat de winstmarge op de vis is.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur op basis van de voorhanden zijnde gegevens een alleszins redelijke schatting heeft gemaakt van de verschuldigde BTW over de jaren 2009 tot en met 2014. De naheffingsaanslagen blijven in stand. Het aangiftegedrag van belanghebbende leidt ertoe dat aanzienlijke BTW-bedragen niet zijn betaald en de vereiste BTW-aangiften niet zijn gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast ingevolge art. 27e AWR. Belanghebbende toont niet overtuigend aan dat de naheffingsaanslagen BTW te hoog zijn.
De rechtbank matigt de boetes eerst tot 20%, vanwege de samenloop met boetes in de inkomstenbelasting, de beperkte financiële draagkracht van belanghebbende en het feit dat de BTW-naheffingen door middel van omkering van de bewijslast tot stand komen. Vervolgens worden de boetes gematigd met 15%, in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende heeft daarnaast recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 30 april