Erflater overlijdt in het jaar 2011. Haar erfgenamen zijn haar vier kinderen. Het betreft belanghebbende, X, zijn twee zussen en zijn broer. In haar testament heeft erflaatster X aangewezen als executeur-testamentair. De nalatenschap is op 17 juli 2013 door alle erfgenamen beneficiair aanvaard. X heeft op 25 oktober 2013 aangifte voor de erfbelasting gedaan. Aan ieder van de erfgenamen is overeenkomstig die aangifte een aanslag in de erfbelasting opgelegd. De broer van X betaalt de hem opgelegde aanslag niet. X is bij beschikking van de ontvanger van 17 februari 2015 op grond van artikel 47 Inv Wet 1990 aansprakelijk gesteld voor het door zijn broer verschuldigde maar niet betaalde bedrag. X stelt dat hij niet op grond van artikel 47 Inv Wet 1990 aansprakelijk kan worden gesteld, omdat hem ter zake van het niet voldoen van de verschuldigde erfbelasting door zijn broer geen verwijt kan worden gemaakt. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Den Haag is de disculpatiemogelijkheid in de executeursaansprakelijkheid op 1 januari 2012 in werking getreden en is er niet voorzien in een overgangsregeling. De bepaling heeft onmiddellijke werking en geldt ook voor erfbelasting die weliswaar voor 1 januari 2012 materieel verschuldigd is geworden maar pas na die datum is geheven. Van een bewust dan wel een onzorgvuldig handelen van X als executeur als gevolg waarvan de materieel verschuldigde erfbelasting niet of niet volledig is geheven is geen sprake. X is daarom niet aansprakelijk voor de van zijn broer geheven maar door deze niet betaalde erfbelasting. Het hoger beroep is gegrond. De beschikking aansprakelijkstelling wordt vernietigd.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 27 oktober