Vader en moeder zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Door het overlijden van moeder verkrijgt vader alle goederen van de nalatenschap waaronder de woning. Belanghebbende, X, een zoon, verzoekt vervolgens bij de gemeente om een zogeheten belanghebbendebeschikking op grond van art. 26 van de Wet WOZ. De inspecteur wijst het verzoek af. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep van X ongegrond. X kan niet worden aangemerkt als degene die de hoedanigheid heeft verkregen als bedoeld in art. 24 lid 3 onder a Wet WOZ. Het is immers niet X maar zijn vader die na het overlijden van de moeder het genot heeft (verkregen) van de woning krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. X gaat in hoger beroep. In geschil is of X aanspraak maakt op een belanghebbendenbeschikking als bedoeld in art. 26 Wet WOZ.
Hof Den Haag oordeelt dat zowel art. 26 als art. 28 Wet WOZ geen grond biedt een belanghebbendenbeschikking aan X te verstrekken. Het beroep op art. 26a, lid 2, AWR slaagt ook niet. X is immers geen (mede) gerechtigde tot de woning. Het door enige belasting getroffen vermogensbestanddeel is zijn vordering op zijn vader. Voor zover sprake is van een aanslag op grond van de SW 1956 is X degene aan wie de aanslag zal worden opgelegd en staan voor hem bezwaar en beroep open. Het beroep van X stuit af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 28
Wet waardering onroerende zaken 26
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 21 augustus