De Hoge Raad oordeelt dat uit het uitgangspunt dat het hof hanteert volgt dat het perceel grond volledig dienstbaar is aan de door X gedreven onderneming dan wel de door hem uitgeoefende werkzaamheid. De grenzen der redelijkheid zouden dan worden overschreden als dit vermogensbestanddeel tot het privévermogen zou worden gerekend.
X verricht sinds 2008 allerlei activiteiten in verband met het realiseren van een woon-/werkpand, met de bedoeling om het pand te verkopen. In zijn IB-aangiften 2008-2012 rekent X de onroerende zaak tot het box 3-vermogen. Door de economische crisis, het faillissement van een van de aannemers die betrokken is bij de bouw en persoonlijke omstandigheden, komt X in 2010 financieel in zwaar weer terecht. Vervolgens stopt de financier met het financieren van de bouwkosten, trekt de gemeente de bouwvergunning in en wordt het pand in 2014 via een openbare veiling verkocht. In zijn IB-aangifte 2014 vermeldt X een negatief buitengewoon resultaat van € 4799 als winst uit onderneming en een negatief ROW van € 166.000. De inspecteur is echter van mening dat geen bron van inkomen aanwezig is. Hof Amsterdam gaat er ‘voor zover nodig veronderstellenderwijs’ vanuit dat de activiteiten van X kwalificeren als onderneming dan wel het verrichten van werkzaamheden in fiscale zin. Het hof oordeelt vervolgens dat het perceel grond niet zonder meer is aan te merken als verplicht ondernemingsvermogen. De kwalificatie van het perceel in de IB-aangiften 2008-2012 als privévermogen berust dan niet op een etiketteringsfout. X maakt ook niet aannemelijk dat er feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan een zodanig nauw verband tussen de werkzaamheden en het perceel aannemelijk is te achten dat op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat het perceel verplicht ondernemingsvermogen vormt. Toepassing van de foutenleer is niet aan de orde. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat uit het uitgangspunt dat het hof hanteert volgt dat het perceel grond volledig dienstbaar is aan de door X gedreven onderneming dan wel de door hem uitgeoefende werkzaamheid. De grenzen der redelijkheid zouden dan worden overschreden als dit vermogensbestanddeel tot het privévermogen zou worden gerekend. Het oordeel van het hof dat sprake is van keuzevermogen is onjuist. De Hoge Raad verwijst het geding naar Hof Den Haag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Wet inkomstenbelasting 2001 3.1
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Inkomstenbelasting
Informatiesoort: VN Vandaag
Focus: Focus
Editie: 14 oktober