Belanghebbende, X, en zijn broer Y houden de aandelen in Q BV. Q BV exploiteert twee supermarkten. In 2017 schenkt X een deel van zijn aandelen in Q BV aan Y. De andere aandelen van X worden ingekocht. Q BV verkoopt vervolgens één van de supermarkten aan X. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag op aan X. In de IB-aangifte was namelijk geen ab-inkomen opgenomen in verband met de vervreemde aandelen. Voor de ingekochte aandelen stelt de inspecteur het vervreemdingsvoordeel vast op € 246.000. Met betrekking tot de geschonken aandelen stelt de inspecteur dat de doorschuifregeling aanmerkelijk belang van art. 4.17c Wet IB 2001 slechts gedeeltelijk toepasbaar is. In de ogen van de inspecteur is namelijk sprake van duurzaam overtollige liquide middelen. Voor deze aandelen bedraagt het vervreemdingsvoordeel dan € 70.820. X is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk.
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het volledige bedrag aan liquide middelen is aan te merken als ondernemingsvermogen in de zin van art. 4.17c lid Wet IB 2001. Daarbij overweegt het hof dat X niet aannemelijk maakt dat het volledige bedrag aan liquide middelen nodig was voor de verbouwing van het bedrijfspand in 2017. X heeft daartoe namelijk geen stukken ingebracht. Zo ontbreken bijvoorbeeld de verbouwingsplannen alsmede een begroting van de te verwachten verbouwingskosten. De inspecteur heeft een bedrag aan liquide middelen van € 601.490 terecht niet als ondernemingsvermogen aangemerkt. Ook het bedrag van € 246.000 is correct. X maakt niet aannemelijk dat de verkrijgingsprijs van de aandelen lager is dan € 100 per aandeel. De navorderingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.17c