Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de horeca, supermarkt en andere voorzieningen op het recreatieterrein ten onrechte als niet-woondelen heeft aangemerkt. Dat derden tegen betaling van deze voorzieningen gebruik kunnen maken doet daaraan niet af.
Belanghebbenden zijn eigenaar respectievelijk gebruiker van een recreatieterrein. In geschil zijn de aanslagen OZB over het jaar 2017.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de horeca, supermarkt en andere voorzieningen op het recreatieterrein ten onrechte als niet-woondelen heeft aangemerkt. In geschil is of het recreatieterrein “in hoofdzaak tot woning dient” (en dus voor 70% of meer) in de zin van art. 220a lid 2 Gemeentewet. Volgens de hoofdregel is de verhouding tussen de waarde van de woondelen en de niet-woondelen beslissend voor de bepaling of aan het ‘in hoofdzaak’-criterium wordt voldaan (HR 5 januari 2018, nr. 2017/2317, V-N 2018/4.17). De heffingsambtenaar betoogt tevergeefs dat de voorzieningen als niet-woondelen moeten worden aangemerkt omdat derden tegen betaling van de voorzieningen gebruik maken. De rechtbank corrigeert de berekening van de heffingsambtenaar, laat de centrumvoorzieningen daarbij buiten beschouwing en komt daarmee tot een woondelenpercentage van 90,2%. Daarmee dient het recreatieterrein in hoofdzaak tot woning. De rechtbank vernietigt daarom de aanslag OZB gebruikersbelasting en vermindert de aanslag OZB eigenarenbelasting naar het woningtarief.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 8 oktober