Hof Den Haag oordeelt dat het niet redelijk is om uit waarnemingen ter plaatse met één klantentelling (2016 en 2018) of twee tellingen (2015 en 2017) van maximaal twee uur de omzet van een heel jaar af te leiden.
X exploiteert in VOF-verband met Y een coffeeshop. Alle betalingen worden contant gedaan. De inspecteur constateert op basis van waarnemingen ter plaatse (WTP’s) dat de werkelijke omzet veel hoger is dan de omzet die X verantwoordt. Verder is het brutowinstpercentage veel lager dan het landelijk gemiddelde. In geschil zijn diverse (navorderings)aanslagen in de IB-sfeer, alsmede de 50% vergrijpboetes van in totaal € 110.858. Volgens X zijn de hogere omzetten tijdens de WTP’s verklaarbaar door extra klandizie rond de gebedstijden van een nabijgelegen moskee. Rechtbank Den Haag verwerpt de administratie en keert de bewijslast om en oordeelt dat de inspecteur de correcties niet redelijk heeft geschat. In goede justitie worden de correcties vastgesteld. De boetes worden ook vernietigd. In hoger beroep is in geschil of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd en de vergrijpboetes terecht zijn.
Hof Den Haag oordeelt dat het niet redelijk is om uit WTP’s met één klantentelling (2016 en 2018) of twee tellingen (2015 en 2017) van maximaal twee uur de omzet van een heel jaar af te leiden. De inspecteur slaagt ten aanzien van de boetes niet in zijn bewijslast. De enkele omstandigheid dat een aanzienlijk deel van de omzet en winst niet in de administratie is verantwoord en niet in de aangiften is vermeld, rechtvaardigt nog niet de slotsom dat X hiertoe (voorwaardelijk) opzet kan worden verweten. Zowel het principaal hoger beroep van X als het incidentele hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52