Belanghebbende, X, heeft de Surinaamse nationaliteit en woont, samen met haar drie minderjarige kinderen, in Nederland. De kinderen, die in 1990, 1992 en 1998 zijn geboren, hebben de Nederlandse nationaliteit. De SVB wijst het verzoek van X om kinderbijslag af, omdat zij geen kwalificerende verblijfstitel bezit. De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep van X op het EU-recht gegrond en draagt de SVB op om te onderzoeken of de weigering van kinderbijslag op grond van het ontbreken van een geldige verblijfstitel er toe zou hebben geleid dat de kinderen het genot van de essentie van hun EU-burgerschap ontzegd zou zijn.
Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat het ontbreken van een geldige verblijfstitel van X in de periode 2007-2009 niet heeft geleid tot ontneming van de essentie van de EU-burgerschapsrechten aan de twee oudste kinderen. De A-G merkt vervolgens op dat het Unieburgerschap van de twee oudste kinderen voor X geen verblijfsrecht en daarmee ook geen AKW-verzekering kan opleveren. Ten aanzien van het jongste kind ligt dit volgens de A-G anders. De A-G is het met de CrvB eens dat er feitelijk onderzoek moet plaatsvinden naar de redenen waarom dat kind het grondgebied van de EU met X verliet toen zij voor een jaar terugkeerden naar Suriname, met name of X door maatregelen van de Nederlandse autoriteiten daartoe werd genoopt. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie te verwerpen, zodat de opdracht van de CRvB aan de SVB om een nader onderzoek in te stellen in stand blijft.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 20
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Sociale zekerheid algemeen
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 9 oktober