Belanghebbende, X, heeft de Surinaamse nationaliteit en woont, samen met haar minderjarige zoon A, in Nederland. A heeft de Nederlandse nationaliteit. De SVB wijst het verzoek van X om kinderbijslag af, omdat zij geen kwalificerende verblijfstitel bezit. De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep van X op het EU-recht gegrond en draagt de SVB op om te onderzoeken of de weigering van kinderbijslag op grond van het ontbreken van een geldige verblijfstitel er toe heeft geleid dat A het genot van de essentie van diens EU-burgerschap ontzegd zou zijn.
Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat het ontbreken van een geldige verblijfstitel van X in de periode 2008-2009 niet heeft geleid tot ontneming van de essentie van de EU-burgerschapsrechten aan A. De A-G merkt vervolgens op dat het Unieburgerschap van A haar geen verblijfsrecht en daarmee ook geen AKW-verzekering kan opleveren. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de SVB deels gegrond te verklaren en de zaak zelf af te doen door de uitspraak van de Centrale Raad te vernietigen.
[Bron Uitspraak][Bron Uitspraak]
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 20
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Sociale zekerheid algemeen
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 9 oktober