Op 11 maart 2016 maakt de gemachtigde van belanghebbende, X, bezwaar tegen de aan X bekendgemaakte WOZ-beschikking 2016 met dagtekening 29 februari 2016. De gemachtigde verstrekt daarbij een door X op 16 oktober 2015 ondertekende machtiging. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk omdat geen gehoor is gegeven aan het verzoek om een recente machtiging te verstrekken. Het beroep van X wordt gegrond verklaard. Volgens de rechtbank is de machtiging weliswaar eerder gedateerd dan de WOZ-beschikking, maar zijn er geen aanwijzingen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd. De heffingsambtenaar komt in hoger beroep.
Hof Amsterdam bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De heffingsambtenaar maakt niet aannemelijk dat de namens X overgelegde volmacht van 16 oktober 2015 niet rechtsgeldig is. Evenmin is niet aannemelijk gemaakt dat omtrent die rechtsgeldigheid bij hem in de bezwaarfase redelijkerwijs twijfel kon zijn gerezen. Als er al twijfel was, dan had de heffingsambtenaar die twijfel tijdig aan X kenbaar moeten maken en had hij X in de gelegenheid moeten stellen daarop te reageren.
Wetsartikelen:
Burgerlijk Wetboek Boek 3 3:72
Burgerlijk Wetboek Boek 3 3:60
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Algemene wet bestuursrecht 2:1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 juni