X is eigenaar van een recreatiewoning. De woning staat op erfpachtgrond en X heeft een opstalrecht op de woning. Bij het bepalen van de WOZ-waarde stelt de heffingsambtenaar de opstalwaarde van de recreatiewoning en referentiewoningen vast. Vervolgens telt hij de waarde van de grond hierbij op, alsof deze in volle eigendom is. Door deze wijze van waardering hanteert de heffingsambtenaar slechts een erfpachtcorrectie van 10%.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar rekening moet houden met het feit dat de referentiewoning – net als de recreatiewoning van X – op erfpachtgrond staat. De heffingsambtenaar houdt hier in zijn methodiek onvoldoende rekening mee. Hij had bij het herleiden van de waarde van eisers recreatiewoning de verkoopprijzen van de referentiewoningen dusdanig moeten ophogen alsof sprake was van eigen grond in plaats van erfpachtgrond. Gevolg is dat de heffingsambtenaar een te lage erfpachtcorrectie toepast. Het beroep van x is gegrond. X heeft recht op een immateriëleschadevergoeding omdat de rechtbank de redelijke termijn voor het behandelen van het beroep met 9 maanden overschrijdt.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 3 januari