X maakt bezwaar tegen acht naheffingsaanslagen parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. Op 9 februari 2021 doet de heffingsambtenaar uitspraak inzake drie aanslagen. X stelt de gemeente op 3 maart 2021 in gebreke voor de overige vijf aanslagen. Op 23 maart 2021 vernietigt de gemeente de vijf openstaande aanslagen. Op 13 mei 2021 dient X een dwangsomverzoek in voor alle acht aanslagen. De gemeente reageert op 3 november 2021, waarop X bezwaar maakt. Op 5 januari 2022 verklaart de heffingsambtenaar dit bezwaar niet-ontvankelijk. Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar in reactie op het verzoek van X van 13 mei 2021 ten onrechte heeft geweigerd een dwangsombesluit te nemen.
Hof Den Haag oordeelt dat de heffingsambtenaar niet schriftelijk heeft geweigerd een dwangsombesluit te nemen. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraken tegen de vijf naheffingsaanslagen de dwangsomverzoeken al afgewezen en voor de overige drie is geen dwangsombesluit vereist omdat X daarvoor geen ingebrekestelling voor heeft ingediend. Het verzoek van 13 mei 2021 vormt geen nieuwe ingebrekestelling en verplicht de gemeente niet tot het opnieuw nemen van een dwangsombesluit. De reactie van de heffingsambtenaar van 3 november 2021 is louter informatief en daarom is het bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 1:3
Algemene wet bestuursrecht 6:2
Algemene wet bestuursrecht 4:18
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 1 november
Informatiesoort: VN Vandaag