Aan X die niet inkomstenbelastingplichtig en evenmin premieplichtig is, zijn aanslagen ib/pvv voor de jaren 2003 en 2004 opgelegd om eerder aan haar uitbetaalde heffingskorting terug te vorderen. Het bezwaar van X wordt ongegrond verklaard. X gaat in beroep en stelt zich op het standpunt dat de aan haar uitbetaalde heffingskorting niet door middel van een aanslag ib/pvv van haar kan worden teruggevorderd.
Rechtbank Den Haag is van mening dat aan de aanslagen de werking toekomt van een beschikking bedoeld in artikel 15 AWR, zodat de aan X toegekende algemene heffingskorting door middel van deze aanslagen kan worden teruggevorderd. Volgens de rechtbank is er geen reden om voor de in geschil zijnde jaren anders te oordelen dan de Hoge Raad heeft gedaan in het arrest van 15 januari 2010, V-N 2010/6.8 (hierna: het arrest), voor het jaar 2002. Het beroep van X op verjaring wordt verworpen omdat de termijn van artikel 11, derde lid, AWR in acht is genomen. De rechtbank is het met X wel eens dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn gemotiveerd. Gelet hierop zullen de beroepen gegrond worden verklaard en zullen de uitspraken op bezwaar worden vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten echter in stand.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Wet inkomstenbelasting 2001 8.10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 21 juni