Hof Den Haag oordeelt dat de maatstaf van heffing voor de door X bv jegens de gebruiker verrichte telecommunicatiediensten alleen het bedrag behelst dat X bv van de winkelier feitelijk ontvangt en dus niet het bedrag dat de gebruiker aan de winkelier betaalt.

Belanghebbende, X bv, biedt prepaid mobiele telecommunicatiediensten aan, die met opwaardeerkaarten via de detailhandel worden verkocht. X bv verkoopt de opwaardeerkaarten aan de winkelier voor de nominale waarde minus een afgesproken korting van ongeveer 10%. De winkelier verkoopt de kaarten aan de klant voor de nominale waarde. In geschil is of over de verkoop van de opwaardeerkaarten via de detailhandel omzetbelasting verschuldigd is over het door X bv daadwerkelijk ontvangen bedrag (de nominale waarde minus de aan de winkelier verleende korting) of over het nominale bedrag. Hof Amsterdam beslist dat de omzetbelasting dient te worden betaald over de nominale waarde van de vouchers, verminderd met de korting. Volgens het hof is de (contractuele) verhouding tussen X bv en de winkelier en die tussen de winkelier en de gebruiker niet relevant voor dit geschil. De Hoge Raad oordeelt dat de verhouding tussen X bv en de winkelier wel van belang is (HR 21 november 2014, nr. 13/00057, V-N 2014/63.15). Volgt vernietiging en verwijzing van de zaak naar Hof Den Haag.

Hof Den Haag oordeelt dat de maatstaf van heffing voor de door X bv jegens de gebruiker verrichte telecommunicatiediensten alleen het bedrag behelst dat X bv van de winkelier feitelijk ontvangt en dus niet het bedrag dat de gebruiker aan de winkelier betaalt. De heffingsmaatstaf voor de omzetbelasting is dus de nominale waarde minus de aan de winkelier verleende korting. Het hof overweegt dat de winkeliers ter zake van de in- en verkoop van de opwaardeerkaarten zowel op eigen naam als voor eigen rekening en risico optreden. Dat betekent 1) dat de winkelier de opwaardeerkaarten bij uitsluiting in de hoedanigheid van verkoper aan de gebruiker verstrekt, waaruit volgt dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de door X bv aan de gebruiker verleende diensten en het door de gebruiker aan de winkelier betaalde bedrag, en 2) dat met die vaststelling niet zonder meer is te verenigen de opvatting van de inspecteur dat (ook nog) sprake is van een voor de omzetbelasting te onderkennen (tegen)prestatie van de winkelier jegens X bv. Het hof concludeert dat de winkelier binnen de specifieke context van de rechtsbetrekking met X bv en die met de gebruiker bij uitstek met het oog op de eigen bedrijfsbelangen handelt en geen diensten jegens X bv verricht. Het gelijk is aan X bv.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 16 juni

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen