Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de woonstaat Nederland heffingsbevoegd is over de Belgische inkomsten uit vroegere arbeid. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Belanghebbende, X, woont in Nederland en heeft via zijn Belgische werkgever een pensioenverzekering afgesloten bij A. De voorziene pensioendatum is 1 mei 2015 en op 5 mei 2015 ontvangt X een eenmalige uitkering. X vraagt in zijn aangifte IB/PVV 2015 om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur weigert de gevraagde aftrek. In geschil is of Nederland volgens het Belastingverdrag NL‑België bevoegd is om over de uitkering van A belasting te heffen.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2020/41.1.2) is met de rechtbank van oordeel dat X niet aannemelijk maakt dat het heffingsrecht aan België is toegewezen. De uitzondering van art. 18 lid 3 Belastingverdrag NL-België is niet van toepassing. De eenmalige pensioenuitkering komt na de einddatum van 1 mei 2015 tot uitbetaling. X maakt niet aannemelijk dat sprake is van een afkoop vóór 1 mei 2015, de datum waarop het pensioen in zou moeten gaan. Tevens blijkt uit een brief die X in maart 2015 naar de Belastingdienst heeft verstuurd dat X de intentie had om in Nederland belasting te betalen over de uitkering. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 juni