X emigreert in 1996 naar België en ontvangt in 2016, 2017 en 2018 lijfrente-uitkeringen uit Nederland. De lijfrenteverzekering is vóór 1996 opgebouwd. De inspecteur legt (navorderings)aanslagen voor 2016, 2017 en 2018 op omdat de lijfrente-uitkeringen gefacilieerd opgebouwd zijn in Nederland en niet in België zijn aangegeven. In geschil is of Nederland het heffingsrecht heeft over de lijfrente-uitkeringen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat beide partijen niet beschikken over stukken waaruit kan worden afgeleid of en in hoeverre de lijfrenteverzekering fiscaal gefacilieerd zijn opgebouwd. De bewijslast ligt bij de inspecteur en hij voert onder andere aan dat uit de renseignementen blijkt dat de lijfrente-uitkeringen zijn opgenomen in de loonadministratie. Deze feiten rechtvaardigen volgens de inspecteur het vermoeden dat in de opbouwfase de omkeerregeling van toepassing is geweest. De rechtbank acht op basis van wat de inspecteur stelt het vermoeden aanwezig dat de ingelegde premies aftrekbaar waren en de latere uitkeringen volledig belast zijn. De beroepen van X zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.1
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht, Loonbelasting
Editie: 19 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag