Y, de echtgenoot van X, erflaatster, sluit op 2 april 1995 een levensverzekering (een gerichte lijfrente) af. Y overlijdt in 2013 en X in 2014. Stichting Koningin Wilhelmina Fonds voor Kankerbestrijding is enig erfgenaam van X. De heer Klaver is executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van X. Klaver verzoekt om de uitkering uit de levensverzekering van € 117.000 in 2014 in de IB-heffing te betrekken. De inspecteur is van mening dat de uitkering in 2015 in de heffing moet worden betrokken. In de procedure die hierover wordt gevoerd, beslist de rechter dat de uitkering in 2014 in de IB-heffing moet worden betrokken. Dit leidt er onder andere toe dat de inspecteur een IB-navorderingsaanslag 2011 oplegt in verband met het ongedaan maken van de eerdere verliesverrekening van 2014 naar 2011 en daarbij € 54 aan heffingsrente in rekening brengt. Klaver verzoekt om matiging van de heffingsrente. De inspecteur wijst dit verzoek af.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door de lijfrente-uitkering in 2015 in de IB-heffing te willen betrekken. Ook mocht hij eerst de uitspraak van de rechtbank afwachten. De heffingsrente hoeft dan niet te worden gematigd. Van belang is dat de inspecteur een maand na de uitspraak van de rechtbank de navorderingsaanslag 2011 heeft opgelegd. De inspecteur heeft niet onredelijk lang gewacht met het opleggen van deze navorderingsaanslag. Het hof kent vervolgens nog wel een immateriële schadevergoeding van € 1000 toe.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 24 februari