Belanghebbende, X, is eigenaar van een woning. X is ongehuwd en woont in de woning samen met haar drie kinderen. In de woning wonen ook haar zus, A, en haar echtgenoot. De woning heeft twee voordeuren en elk daarvan geeft toegang tot een afzonderlijk woongedeelte met eigen keuken, woonkamer en slaapkamer(s) en alle benodigde voorzieningen. De hypotheek waarmee de woning is gefinancierd staat op naam van X en A. De hypotheekrente wordt van de gezamenlijke bankrekening van X en A betaald. Het geschil betreft de aanslag ib/pvv over het jaar 2009 en de ambtshalve opgelegde aanslag ib/pvv over het jaar 2010. Rechtbank Den Haag heeft het beroep van X tegen de aanslag voor het jaar 2010 ongegrond verklaard en het beroep tegen de aanslag voor het jaar 2009 gegrond. X komt in hoger beroep. Het geschil spitst zich toe op de vragen of het bedrag aan hypotheekrente dat ingevolge art. 3.110 Wet IB 2001 in aftrek is toegelaten juist is, en of X resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten.
Hof Den Haag (MK I, 9 april 2014, BK-13/00523 en BK-13/00524, V-N Vandaag 2014/747) verklaart de hoger beroepen ongegrond. Het hof volgt de redenering van de rechtbank dat de woning X slechts voor de helft als hoofdverblijf ter beschikking staat. De helft van de woning moet als eigen woning van X worden aangemerkt. Gevolg is dat de helft van de op de woning betrekking hebbende hypotheekrente aftrekbaar is. Dit komt overeen met het deel van de lasten dat X zelf betaalt. De stelling van X dat haar zus economisch eigenaar van de woning is, heeft, nog daargelaten of deze stelling juist is, geen gevolgen voor het bedrag van de bij de berekening van X' inkomsten uit eigen woning in aanmerking te nemen kosten en renten van de eigenwoningschuld. De inspecteur heeft volgens het hof aannemelijk gemaakt dat X in het jaar 2009 een resultaat uit overige werkzaamheden van € 22.000 heeft behaald voor het als gastouder opvangen van de kinderen van haar zus. Voor het jaar 2010 is een bedrag van € 9354 aannemelijk gemaakt. Deze bedragen komen overeen met de bedragen die de zus van X heeft ontvangen aan de kinderopvangtoeslag. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.110