X en zijn echtgenote dienen na afloop van de bezwaartermijn herziene IB-aangiften in. Zij verzoeken daarbij om een gewijzigde verdeling van de rendementsgrondslag. De inspecteur merkt dit verzoek aan als een verzoek om ambtshalve vermindering en wijst dit verzoek af. Het door X hiertegen gemaakte bezwaar wordt ook afgewezen. X procedeert verder, maar wordt uiteindelijk eind 2016 door Hof 's-Hertogenbosch in het ongelijk gesteld. X dient vervolgens op 26 december 2016 nogmaals, via het indienen van een herziene aangifte, een verzoek om ambtshalve vermindering in. Dit verzoek bevat dezelfde gronden als het eerste verzoek. De inspecteur wijst dit verzoek, en het daaropvolgende bezwaar, weer af en merkt daarbij op dat de aanslag reeds lang onherroepelijk vaststaat.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het herhaalde verzoek van X om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. De inspecteur heeft zich terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat X geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Verder is de afwijzing van het verzoek om terug te komen van de eerdere afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, gezien de eerdere procedure en het wettelijk kader, ook niet evident onredelijk. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 17 januari