Belanghebbende, X, en zijn ex-echtgenote Y zijn in 1992 gescheiden. Zij hebben drie kinderen. Na twaalf jaar beëindigt X in maart 2004 de partneralimentatiebetalingen. Y protesteert dan niet maar vanaf 2005 maakt X op verzoek weer maandelijks een bedrag van € 240 over aan Y. De inspecteur weigert de aftrek van de in 2007 betaalde partneralimentatie. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de met betrekking tot vóór 1 juli 1994 ingegane alimentatieverplichtingen de mogelijkheid bestaat de rechter te verzoeken de verplichting te beëindigen als deze verplichting 15 jaar of langer heeft geduurd. De alimentatiebetalingen zijn in 2004 niet door de rechter beëindigd, zodat de betalingen die X vanaf 2005 maandelijks aan Y doet, rechtstreeks voortvloeien uit het familierecht en aftrekbaar zijn als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen.
Hof Den Haag (MK I, 4 september 2013, BK-12/00075) bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof acht het aannemelijk dat X en Y in 2005 de afspraak maakten dat X wederom maandelijks periodieke uitkeringen zou doen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. Het maakt niet uit dat de ex-echtgenote een zodanig eigen inkomen geniet dat mogelijk in 2007 geen sprake meer is van een onderhoudsverplichting. Het hof gelooft de verklaring van X dat de ex-echtgenote heeft gesteld niet in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.1 lid 2