Belanghebbende, X, is in 2007 en 2008 middellijk bestuurder en aandeelhouder van een bv die zich bezighoudt met de productie van kleding. In geschil is of de ontvanger X terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de door de bv over de maanden januari 2007 tot en met maart 2009 verschuldigde maar niet afgedragen loonheffing en de over het derde kwartaal van 2007 tot en met augustus 2008 en de over november 2008 verschuldigde omzetbelasting (en de niet betaalde boetes, invorderingsrente en kosten).
Hof Amsterdam verwerpt de stelling van X dat een expliciete melding van betalingsonmacht achterwege kan blijven wanneer de ontvanger overgaat tot het uitbrengen van een hernieuwd bevel tot betaling gevolgd door beslaglegging. Het enkele uitbrengen van een dergelijk bevel voor de omzetbelasting over één tijdvak en de daarop volgende beslaglegging brengt volgens het hof niet mee dat de ontvanger in het algemeen, ook met betrekking tot andere belastingmiddelen en andere tijdvakken, op de hoogte moet zijn geweest van betalingsonmacht bij X. De meldingsplicht is pas komen te vervallen toen de ontvanger op 16 april 2008 aan de belastingdeurwaarder opdracht had gegeven tot het leggen van bodembeslag bij de bv en wel voor zeven aanslagen over meerdere tijdvakken voor een bedrag van meer dan € 200.000. Nu er geen sprake is van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur' ziet het hof reden de aansprakelijkstelling te beperken tot de belasting waarvan de betalingstermijn was verstreken op 16 april 2008. Het hof overweegt nog dat een aansprakelijkstelling van X, de enige bestuurder van de bv, voor de bedragen die verband houden met de belasting niet in strijd met art. 6 EVRM (HR 21 september 2012, nr. 11/04755, V-N 2012/50.22). Omdat uit de stukken geen cijfermatige conclusie valt te trekken over de hoogte van het bedrag aan loonbelasting over de tijdvakken april 2007 tot en met februari 2008 dat samenhangt met het bedrag aan loon dat X vanaf maart 2007 feitelijk niet heeft genoten, besluit het hof nog geen einduitspraak te doen, maar partijen de gelegenheid te bieden zich hieromtrent, al dan niet gezamenlijk, binnen vier weken uit te laten.
Wetsartikelen: