Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over de jaren 1990 tot en met 1994 alsmede de bijbehorende verhogingen. Zij zijn vastgesteld op 31 december 2002 en 31 mei 2003. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd omdat X volgens de inspecteur een verzwegen bankrekening bij de KB-Lux heeft aangehouden. X heeft een vragenbrief van de inspecteur niet beantwoord. In een tussenuitspraak van 4 augustus 2011 verwerpt Hof Amsterdam de stelling van de gemachtigde van X dat de inspecteur zijn in artikel 16, vierde lid AWR gegeven bevoegdheid heeft gebruikt in strijd met het ‘voortvarendheidsbeginsel' dat door de Hoge Raad is omschreven in zijn arrest van 26 februari 2010, nr. 43 050bis. Het hof draagt de inspecteur op een herberekening te maken van de correcties met eliminatie van de factor 1,5. Het hof overweegt dat de boeten moeten worden vernietigd. De inspecteur slaagt er namelijk niet in het ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/03075 (LJN BN6324), verlangde bewijs betreffende het beboetbare feit te leveren. Na ontvangst van de herberekening van de inspecteur, stelt X in een pleitnota dat de inspecteur bij de berekening van de navorderingsaanslagen de belastingvrije som ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten en claimt hij vergoeding van de immateriële schade als gevolg van de duur van de behandeling van de zaak.
Hof Amsterdam overweegt dat in deze fase van de procedure geen ruimte meer is voor het aanvoeren van andere grieven dan die welke betrekking hebben op de berekening van de inspecteur, tenzij het grieven betreft die niet eerder aangevoerd hadden kunnen worden. Deze uitzondering doet zich volgens het hof niet voor met betrekking tot de vermogensvrijstelling. Deze uitzondering doet zich volgens het hof echter wel voor ten aanzien van het verzoek van X om een schadevergoeding. Het hof zal het onderzoek daarom heropenen. Het hof stelt de inspecteur met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, Awb in de gelegenheid hierop te reageren. Het beroep van X is gegrond.