De Hoge Raad beslist dat het door X voorgestane stelsel van waardering op de wevab in strijd is met een uitdrukkelijk voorschrift van de belastingwet in het kader van de landbouwvrijstelling.
X exploiteert een melkveehouderij. Tot het ondernemingsvermogen van X behoort landbouwgrond in eigendom en in pacht. De landbouwgronden van X zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of lagere bedrijfswaarde. Naar aanleiding van geluiden dat de landbouwvrijstelling mogelijk wordt afgeschaft, heeft X in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 de landbouwgronden ge(her)waardeerd op de wevab (waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming), en heeft het hierop behaalde resultaat onder de landbouwvrijstelling gebracht. De inspecteur heeft de (her)waardering op de wevab gecorrigeerd. Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat de stelselwijziging is toegestaan en dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de herwaarderingswinst. De staatssecretaris komt in cassatie. X heeft voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Volgens de Hoge Raad strekt de landbouwvrijstelling ertoe van de heffing van inkomstenbelasting vrij te stellen bepaalde, in artikel 3.12 Wet IB 2001 omschreven waardeveranderingen van gronden, voor zover deze in werkelijkheid worden behaald (vgl.
HR 17 maart 1965, BNB 1965/160 en
HR 17 oktober 2014, BNB 2015/23). De vrijstelling is dus gemaximeerd tot de bij vervreemding of onttrekking gerealiseerde boekwinst. Het door X voorgestane stelsel van waardering op de wevab strookt, volgens de Hoge Raad, niet met goed koopmansgebruik. Dit omdat het in strijd moet worden geacht met een uitdrukkelijk voorschrift van de belastingwet, te weten het bepaalde in artikel 3.12 Wet IB 2001. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van het hof wordt vernietigd.
13