Een weduwe en haar kinderen ontdekken – na het overlijden van de man (erflater) – dat in de aangiften van het echtpaar over 2018 een te hoog bedrag aan hypotheekrente is afgetrokken. Om dit recht te zetten, zijn herziene aangiften ingediend. In deze herziene aangiften staat een lagere aftrek eigen woning en zij veranderen de toerekening daarvan. De inspecteur legt aan de erven (24/01207) en aan de echtgenote (belanghebbende) vervolgens navorderingsaanslagen op, maar de herziene toerekening wordt genegeerd. Rechtbank Gelderland oordeelt dat met het opleggen van de navorderingsaanslagen geen nieuwe termijn is ontstaan waarin de verdeling kan worden gewijzigd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwaren zijn de erven en de echtgenote gerechtigd om de toerekening in het kader van de navorderingsaanslagen te wijzigen op een wijze als door hen in de herziene aangiften is bepleit. De aanslag van de echtgenote wordt daarom verlaagd. De Staatssecretaris stelt in cassatie dat niet kan worden teruggekomen op de verdeling, omdat de primitieve aanslagen al onherroepelijk vaststonden.
Advocaat-Generaal Koopman is van mening dat herziening van de onderlinge toerekening zonder beperkingen mogelijk is zolang de navorderingsaanslag nog niet onherroepelijk is. Dit is gebaseerd op een analyse van de wettekst, de wetshistorie, de wetssystematiek en het doel en de strekking van de wet. De Staatssecretaris stelt vergeefs dat mensen die niet hebben meegedaan aan het massaal bezwaar box 3 (vanaf 2017) hierdoor mogelijk alsnog rechtsherstel kunnen krijgen met betrekking tot ten tijde van het Kerstarrest (zie VN 2022/2.3) reeds onherroepelijk vaststaande aanslagen. Die mensen zouden volgens de Staatssecretaris alsnog een gewijzigde aangifte kunnen indienen waarin zij opgeven dat zij contant geld waren vergeten in hun aangifte te vermelden. Bij die gelegenheid zouden zij dan de onderlinge verhouding kunnen wijzigen en ook om rechtsherstel kunnen vragen. Het rechtsherstel inzake box 3 is pas gestart lang nadat in 2009 de huidige wettekst van art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 tot stand kwam. De rechter en het bestuur mogen de juiste wetstoepassing niet achterwege laten vanwege een nieuw kostenplaatje. De A-G concludeert daarom ook voor het overige tot tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Instantie: Hoge Raad (Parket)
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 11 november
Informatiesoort: VN Vandaag