Belanghebbende, Pactor Vastgoed bv, handelt in onroerende zaken. Aan Pactor Vastgoed bv is op 5 januari 2000 de onverdeelde helft van een pand geleverd door A. Hierbij is geopteerd voor een belaste levering. A had de units waaruit het pand bestaat, belast met btw verkregen in april 1996 en juli 1999. Pactor Vastgoed bv heeft het pand vanaf april 2000 belast verhuurd. Het geheel is op of omstreeks 4 juli 2000 door Pactor Vastgoed bv vrijgesteld geleverd aan een derde. In geschil is of de omzetbelasting die bij A moet worden herzien, bij Pactor Vastgoed bv moet worden nageheven op grond van art. 12a Wet OB 1968. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep van Pactor Vastgoed bv ongegrond. Hof 's-Gravenhage verklaart het hoger beroep van Pactor Vastgoed bv gegrond. Volgens het hof kan de herzienings-btw van de leverancier niet op grond van art. 12a Wet OB 1968 van Pactor Vastgoed bv worden nageheven. Het hof overweegt dat een grammaticale uitlegging van dit artikel doorslaggevend is, nu de wettekst ‘duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar' is. De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld.
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat het in strijd met het EG-recht is dat de bedragen verschuldigd na een herziening van een btw-aftrek worden ingevorderd bij een andere belastingplichtige dan degene die de aftrek heeft toegepast. Het HvJ EU overweegt daarbij dat de beschikking op grond waarvan Nederland de btw mag verhalen op de koper, niet kan rechtvaardigen dat Pactor Vastgoed bv de bedragen moet betalen die verschuldigd zijn na de herziening van de door de leverancier in aftrek gebrachte btw in het kader van een transactie waarbij zij niet betrokken was, namelijk de aanvankelijke verwerving van dit onroerend goed door de leverancier.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 12a
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 8 november