Hof Den Haag wijst het verzoek van X tot herziening van uitspraken van 2 mei 2017 af. X heeft een aantal stukken ingebracht, maar die stukken bevatten geen feiten die hebben plaatsgevonden voor de uitspraken van 2 mei 2017.
Belanghebbende, X, en haar echtgenoot Y hebben (gezamenlijk) verschillende ondernemingen. X heeft ook een eenmanszaak, kantoor X. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur zich op het standpunt dat niet X, maar Y, kantoor X drijft. Hof Den Haag oordeelt dat X voor haar werkzaamheden voor kantoor X aangemerkt moet worden als ondernemer voor de IB. De stelling van de inspecteur dat X alleen ondersteunende werkzaamheden verricht, snijdt geen hout. De door de inspecteur geschatte winst moet worden gehalveerd in verband met het winstaandeel van Y. De inspecteur heeft het verlies in de verliesvaststellingsbeschikking niet te laag vastgesteld. Het hof honoreert verder het beroep op het vertrouwensbeginsel als het gaat om het ondernemerschap van Y voor haar andere activiteiten (zie ook Hof Den Haag 2 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1270).
Hof Den Haag wijst het verzoek van X tot herziening van uitspraken van 2 mei 2017 af. X heeft een aantal stukken ingebracht, maar die stukken bevatten geen feiten die hebben plaatsgevonden voor de uitspraken van 2 mei 2017. Het hof ziet geen ruimte voor herziening. Voor zover X verzoekt om herziening van uitspraken van 9 maart 2021 verklaart het hof dit verzoek niet-ontvankelijk omdat die zaken nog onder de Hoge Raad zijn.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 9 november