X heeft een stamrecht-BV. Hij geniet tot 2007 uitkeringen van de BV. In 2012 legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag 2007 op aan X. Na cassatie oordeelt Hof Amsterdam dat de inspecteur de stamrechtaanspraak terecht tot het loon heeft gerekend. X gaat weer in cassatie. Ditmaal laat de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 lid 1 Wet RO). In 2021 deelt de Belastingdienst aan X mee dat zijn gegevens in de FSV zijn opgenomen en dat een onderzoek wordt ingesteld. X verzoekt het hof daarop om herziening van de uitspraak van 27 juli 2017.
Hof Amsterdam wijst het verzoek om herziening af. De FSV-registratie vormt geen aanleiding om bewijs uit te sluiten of om daar gevolgen aan te verbinden voor de navorderingsaanslag en boete. Er is geen aanwijzing dat sprake is geweest van een discriminatoir criterium. Ook is er geen aanwijzing voor een handelen dat een behoorlijk handelende overheid niet betaamt of voor bewijs dat onrechtmatig verkregen is. Het hof merkt verder nog op dat, als zou worden geconstateerd dat de beoogde bescherming van de persoonlijke levenssfeer door de verwerking van persoonsgegevens is geschaad, dat ook niet kan leiden tot een verlaging van een - op zichzelf bezien juist berekende - aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.82
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 19b
Wet op de loonbelasting 1964 11
Algemene wet bestuursrecht 8:119
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 20 september
Informatiesoort: VN Vandaag