Hof Amsterdam verklaart het verzoek tot herziening van zijn uitspraak van 21 december 2017 niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend.
Belanghebbende, X, heeft rechtsmiddelen ingesteld tegen de aanslagen OZB en rioolheffing 2012 en de WOZ-beschikkingen voor een woning, garagebox en loods plus 3 garageboxen. Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar bij de objectafbakening terecht is uitgegaan van drie WOZ-objecten (Hof Amsterdam 21 december 2017, V-N Vandaag 2018/425). De Hoge Raad laat die uitspraak inhoudelijk in stand (HR 14 september 2018, V-N 2018/48.10). Op 3 december 2019 doet X onder verwijzing naar een uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 27 december 2018 over een ander jaar een verzoek tot herziening bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaart dit verzoek niet-ontvankelijk (HR 3 april 2020, V-N 2020/18.26.7). Op 1 februari 2021 verzoekt X vervolgens om herziening van de uitspraak van Hof Amsterdam van 21 december 2017.
Hof Amsterdam verklaart het verzoek tot herziening van zijn uitspraak van 21 december 2017 niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend. Tussen het tijdstip waarop X stelt met het novum bekend te zijn geworden (27 december 2018) en het tijdstip waarop het verzoek is ingediend (1 februari 2021) zijn meer dan twee jaren verstreken. Ook als rekening zou worden gehouden met de herzieningszaak bij de Hoge Raad – volgens het hof is die procedure niet relevant – dan nog is de periode van bijna 10 maanden te lang om het verzoek ontvankelijk te achten.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119
Wet waardering onroerende zaken 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 4 mei